Volwassenen die stotteren doen dit al gedurende langere tijd en het stotteren is een ingeslepen patroon geworden. Het stotteren heeft invloed gehad op keuzes die in het leven gemaakt zijn en heeft ook invloed gehad op het zelfbeeld van de betreffende persoon. Vaak is er sprake van secundaire stotterverschijnselen als vermijding van woorden, omredigeren van zinnen en worden bepaalde situaties of personen vermeden. De behandeling bestaat uit een meer technische aanpak van het afstemmen van een ontspannen adempatroon met een ontspannen stemgeving en articulatie, naast intensieve gesprekken betreffende de spreekangst en de vermijding.
Kinderen die stotteren kennen veelal een familielid dat ook stottert of heeft gestotterd. De aanleg voor het stotteren ligt in een minder vloeiende samenwerking tussen ademhaling, stemgeving en articulatie. Of een kind daadwerkelijk gaat stotteren hangt van vele factoren af, waaronder problemen bij de articulatie en/of de taal, externe omstandigheden of meer intrinsieke factoren. Bij jonge kinderen vanaf 2;6 jaar richt de behandeling zich met name op het kind in relatie tot zijn omgeving. Of beter gezegd, hoe kunnen ouders en therapeut samen het kind begeleiden om de wereld, naast logopedische interventies op spraak- taalgebied (indien nodig) minder stressvol te maken . Wanneer een kind wat ouder is kunnen ook stottertechnieken aan bod komen. Hoe minder het stotterpatroon reeds is ingeslepen hoe groter de kans is dat de logopedische interventie slaagt. Er is een duidelijk verschil tussen normale onvloeiendheden, die onderdeel kunnen zijn van de spraak- taalontwikkeling en de onvloeiendheden die een voorbode kunnen zijn voor het ontwikkelen van stotteren.